Boven de 50 lijkt de interesse voor sport af te nemen. Nog steeds wordt veel sport bekeken en het lijkt erop dat vooral de heren het iets rustiger aan willen doen. Toch is er altijd zin in een leuke eigen sportprestatie. Hoe kun je daar als trainer mee omgaan?
In een lokaal overleg over sport, doelgroepen en sportaanbod kwam het beeld naar voren dat vooral de heren die al ruim de 50 zijn gepasseerd het bijltje op sportief gebied erbij neergooien. Dat is jammer. Je kunt beter actief en gezond blijven. Dat is het brede perspectief uit het overleg, maar als je dan praat met mannen van boven de 50 zijn ze vaak in voor 'sneller zijn dan de ander'. Die competitieve drang zit er nog altijd in. Ook al ben je niet zo snel meer als toen je dertig of veertig was, het spel blijft nog steeds leuk. Die vijftiger is veranderd en waar kun je als trainer dan mee aan de slag gaan. Let op onder meer de volgende twee punten.
Verlies
Als trainer kun je er dan ook maar beter rekening mee houden dat er gevoelens van verlies zijn. Je haalt niet meer de wedstrijd- en trainingstijden die je op je dertigste liep. Je bent geen therapeut en daarom hoef je er niet meteen wat mee te doen. Het bewustzijn dat deze gevoelens van verlies er zijn, dat is wel belangrijk. Ja, dat is balen maar het hardlopen blijft mooi om al die andere redenen. Dat heeft niet alleen te maken met heel hard de kilometers afraffelen. Als trainer heb je waarschijnlijk minstens 10 argumenten paraat om deze lopers te overtuigen om te blijven hardlopen of om weer te beginnen.
Het competitieve vuurtje is nog niet gedoofd. Velen kijken links en rechts en hopen toch net nog wat sneller te zijn dan de buurman of -vrouw. Gezonde concurrentiestrijd, altijd leuk. Als het om trainen gaat, verandert zeker het karakter. Het is goed om naar een andere balans in de trainingen te kijken.
Bij jonge mensen die graag willen presteren, zet je als trainer vaak in op de intensiteit. De hoge inzet gaat het eindniveau bepalen. Het is nog heel makkelijk om een jong persoon te begeleiden in het proces van bijvoorbeeld twee naar vier keer trainen in de week. De intensiteit en de inzet gaan omhoog en je let als trainer goed op de balans in de ontwikkeling.
Bij lopers boven de vijftig, is de ervaring met de inzet en intensiteit vaak al tientallen jaren aanwezig. Dat spel kennen zij goed. Soms zelfs tot vervelens aan toe. Als je doorvraagt krijg je opeens antwoorden zoals: "Nee hoor, die intervaltraining daar ga ik niet meer aan beginnen. Dat is me te hard. Dat heb ik al zo vaak gedaan vroeger." Dan wordt het een kunst om toch met intensiteit te variëren om die snelheidsprikkel te blijven aanbieden. Daar komt als trainer creativiteit bij kijken.
Andere balans dan bij jonge hardlopers
De balans draait om. Kijk je met jonge mensen veel naar de inzet, bij lopers boven de vijftig wordt het onderdeel 'herstel' echt van grote waarde. Bij jonge mensen lijkt herstel automatisch te gaan, bij mensen ver boven de vijftig is dit niet vanzelfsprekend en moet er aan gewerkt worden. Dat klinkt raar voor je als trainer om te moeten werken aan rust, balans en goede voeding. Toch moet het één van de standaard vragen worden die je stelt aan het begin van een training. Hoe ben je hersteld? Meestal vraag je al naar blessures of andere pijntjes voordat je met een training begint. Bij deze doelgroep kun je maar beter ook vragen naar de inschatting van het herstel.
Als je start met het inschatten van het herstel, kun je beter de inzet en intensiteit afstemmen op de loper. Is de balans goed en je lopers staan weer wekelijks uitgerust voor je neus dan zal de honger om stevig te trainen waarschijnlijk ook hoger uitpakken.
Auteur Marc Gerlings