Hoe ik een koebel voor mijn vriendin kocht…
Column Jan Fokke Oosterhof
Sinds 16 augustus ben ik op pelgrimage. Hardlooppelgrimage. Ik ren 5.000 kilometer van Apeldoorn naar Santiago de Compostela en door naar Finisterre. Een post-corona avontuur omdat ik de bergen zo mis. Dat maakt dat ik net een oversteek van de Alpen heb voltooid. Via München en Innsbruck doorkruiste ik achtereenvolgens Oostenrijk, Liechtenstein, Zwitserland en de Franse hoogalpen, ruim 1.550 kilometer bergen.
Ik loop op zware trailrunschoenen. Het eerste paar was van Scott, het huidige van HOKA. Ze hebben flinke zolen, dus demping en een flink profiel voor de gladde paadjes. Ik ben blij met de stevige neus en hiel want het lopen met bepakking is een enorme belasting voor je schoenen en voor je het weet loop je het bovenwerk los van de zolen. Ik heb geen blaren ondanks dagen door nat gras soppen met steile afdalingen. Ik heb makkelijke voeten, ook tijdens de zevendaagse marathon des Sables in de Sahara had ik geen blaren. Als je zelf wel last ervaart, kun je de voeten een maand harden door ze in te smeren met kampferspiritus. Dat hebben ze bij iedere drogist.
Ik heb me a-specifiek voorbereid door vier maanden een boerderij te renoveren, veel slopen, slepen en trappenlopen. Ik heb maar twee keer kramp gehad in… de buikspieren. Het rennen met negen kilo bepakking in bergachtig terrein vraagt enorme core stability.
Qua techniek is het de kunst om te lopen ‘met je navel als kompas’, een term die uit de Franse ultraloopscene komt. Het betekent dat je de baan van je zwaartepunt – de navel – moet visualiseren en deze baan zo vloeiend mogelijk moet laten verlopen. Alle op- en neerwaartse bewegingen van de ideale lijn kosten energie én doen je rugzak hotsen.
Het komt neer op reflectief lopen, kleine stappen en zoeken naar de ideale 180 per minuut. Dat is moeilijk trainbaar. Bij Leiden Atletiek liepen we vroeger veel met pionnen of we moesten op de tribune zitten en dan met de voeten op de grond tikken alsof we aan het sprinten waren, heel kort grondcontact. Toch is het moeilijk om daarmee je paslengte te verinnerlijken. Mijn lopers vragen ook steeds: ‘180 passen per minuut, maar dan moet ik héél hard lopen!’ Nee, paslengte en pasritme staan los van snelheid.
Tijdens deze tocht heb ik een fantastische manier gevonden om het te trainen. Ik heb namelijk een koebel voor mijn vriendin gekocht…
En nu moet ik héél erg gaan opletten wat ik zeg. Ze liep een paar dagen mee en bij aankomst gaf ik haar een minikoebel cadeau omdat ze het geluid zo leuk vindt. Aldus bond ze hem aan haar rugzak. Vanaf dat moment kon ik precies horen of ze te grote stappen nam. Te grote stappen = op- en neerwaartse afwijking van de ideaallijn = de bel activeren. In goed Nederlands: bij 180 passen per minuut hotst je rugzak het minst en gaat je koebel het minst af.
De moraal van dit verhaal: Stuur je lopers eropuit met een (zware)rugzak en een koebel en ze zullen uit zichzelf hun paslengte aanpassen.
Jan Fokke Oosterhof is extreemsporter en coach.
Meelezen over de tocht van Jan Fokke Oosterhof? Dat kan op expeditionlife.nl